Wie

Quién

Wie

¿Quién ha quitado el sol de tu rostro?Wie heeft de zon uit je gezicht gehaald
¿Quién ha apagado la luz en ti?Wie heeft het licht in jou gedoofd
¿Quién ha hecho tus mejillas rojas palidecer?Wie heeft je rooie wangen bleek gemaakt
¿Quién ha ahuyentado los sueños de tu cabeza?Wie joeg de dromen uit je hoofd
¿Quién rompió tu pequeño corazón?Wie brak jouw kleine hart
Volvió tus ojos negrosKleurde je ogen zwart
¿Quién no cumplió lo que prometió?Wie is niet nagekomen wat hij heeft beloofd

¿Quién ha sofocado la risa en tu garganta?Wie heeft het lachen in je keel gesmoord
Ha apretado tus puños tan fuerteHeeft je vuisten zo gebald
¿Quién ha asesinado al niño despreocupadoWie heeft dat onbevangen kind vermoord
Que siempre se levanta cuando cae?Dat altijd opstaat als het valt
¿Quién encorvó tu espalda recta?Wie boog jouw rechte rug
Destrozó tus juguetesTrapte je speelgoed stuk
¿Quién rompió tus alas en la alegría de su vuelo?Wie brak je vleugels in de vreugde van hun vlucht

¿Quién ha pasado de largo contigo?Wie is er zo aan jou voorbijgegaan
¿Quién traiciona tu fe aquí?Wie verraadt hier jouw geloof
¿Quién se hace el sordo ante el canto del galloWie houdt zich voor het kraaien van de haan
Después de la tercera vez?Na de derde keer nog doof
¿Quién olvidóWie is het die vergat
Que tenías un futuro?Dat jij de toekomst had
¿Quién, al igual que yo, te amó demasiado poco?Wie heeft jou, net als ik, te weinig lief gehad